In de Keuzegids Universiteiten 2020 vind je heel veel informatie over universitaire opleidingen. Waar komt al die informatie vandaan? Hoe komen de oordelen tot stand? En hoe bepalen we welke opleidingen beschreven worden? Op deze pagina leggen we het je uit. Eerst globaal, en voor de echte die-hards ook tot in de kleinste details.
Waar komt de informatie uit de Keuzegids vandaan?
Wij werken met informatie uit betrouwbare bronnen, zoals de studentenoordelen uit de Nationale Studenten Enquête (NSE), arbeidsmarktcijfers van het Researchcentrum voor Onderzoek en Arbeidsmarkt (ROA), studiesuccescijfers van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en rapporten van de accreditatieorganisatie NVAO.
Die cijfers selecteren en bewerken wij vervolgens zelf. Daarbij vinden we het belangrijk dat de cijfers vergelijkbaar zijn, en dat ze relevant zijn voor studiekiezers. Voor de studentenoordelen kijken wij naar de concrete vragen uit de NSE, bijvoorbeeld over de docenten of de praktijkgerichtheid. Algemene vragen zoals ‘zou je de opleiding aanraden aan anderen’ vallen af.
Welke opleidingen?
In deze gids zijn alle wo-bacheloropleidingen opgenomen die aan drie voorwaarden voldoen:
Vrijwel al deze bachelors worden primair in voltijd aangeboden. Als er ook een deeltijdvariant is, wordt dit vermeld in een aparte noot. Bij acht opleidingen die louter in deeltijd bestaan (Open Universiteit, Nyenrode) staat dit expliciet vermeld.
Hoe komen de oordelen uit de Keuzegids tot stand?
Elke opleiding wordt in de Keuzegids op verschillende aspecten beoordeeld. De studentenoordelen tellen voor 70% mee. Daarnaast kijken we naar studiesuccescijfers (20%) én naar expertoordelen van de accreditatieorganisatie NVAO (10%).
In de Keuzegids kijken we naar relatieve scores. We laten dus per aspect (studiesucces, studentenoordelen en expertoordelen) zien of een opleiding op-, onder-, of bovengemiddeld scoort ten opzichte van het landelijk gemiddelde van de universitaire bachelors.
Dat kun je onder andere zien aan de symbolen in de tabel. Aan het symbool ‘o’ zie je: de opleiding scoort rond het gemiddelde. Een plusje betekent bovengemiddeld en een minnetje ondergemiddeld. De symbolen lopen van – – – tot ++.
Alle plusjes en minnetjes bij elkaar leiden tot een totaalscore tussen de 0 en de 100 punten. Als een opleiding op alle aspecten gemiddeld scoort, krijgt hij 60 punten. Met elk minnetje of plusje gaan er punten af of komen er punten bij.
De totaalscore wordt daarnaast uitgedrukt in één tot vijf sterren. Drie sterren is gemiddeld, bij vier-en-een-half of vijf sterren noemen we het een ‘topopleiding’. Dit is ook te herkennen aan de medaille:
Verschil met de NSE
Je kan resultaten van opleidingen in de NSE op verschillende manieren weergeven. Op de website Studiekeuze123 worden absolute scores getoond. Je ziet dan dat een bepaalde universitaire opleiding 3,4 bij het thema ‘docenten’ scoort.
Maar wat betekent dat cijfer? Daarvoor moet je weten dat universitaire opleidingen bij dit thema gemiddeld 3,85 scoren. Deze opleiding zit daar duidelijk onder. In de Keuzegids werken we daarom met relatieve scores, die laten zien of een opleiding hoger of lager dan gemiddeld scoort. In dit geval zal je voor docenten een ‘minnetje’ vinden; dat betekent ‘lager dan gemiddeld’.
Wil je meer weten over hoe de gids werkt? Ga dan naar de Leeswijzer.
Hoe de scores precies worden berekend, wordt hieronder in detail uitgelegd. Klik op het juiste kopje voor meer informatie.
Naast de prestaties en de oordelen willen we ook graag wat vertellen over de feiten van een opleiding. Dit hebben we voor je uitgezocht, en hoe we dat doen wordt hieronder besproken.
Voor de voertaal doen wij eigen onderzoek op de websites van opleidingen. Vervolgens geven wij dit als volgt weer:
Deze cijfers komen van DUO ‘1 cijfer H.O.’, bewerking Nuffic. Bij opleidingen met een instroom < 5, of waar geen internationale studenten zijn, is een “-” weer gegeven.
Deze gegevens zijn gebaseerd op de websites van universiteiten, peildatum 1 november 2019. Naast de vermelding van numerus fixusstudies is ook aandacht besteed aan andere opleidingen die studenten mogen selecteren. Zoals de University Colleges. We hebben ook een poster beschikbaar met een compleet en handzaam overzicht van alle hbo- en universitaire studies met selectie.
De gegevens komen uit het landelijke 1CHO-bestand (‘1 cijfer H.O.’). Wij halen deze cijfers uit de landelijke studiekeuzedatabase van Studiekeuze123.
Eerst beoordelen we de prestatiecijfers. ‘Survival eerste jaar’ laat zien of er relatief meer of minder studenten na het eerste jaar nog staan ingeschreven als student. Onder ‘Diploma na 4 jaar’ zie je of er relatief meer of minder studenten binnen vier jaar afstuderen- dit betekent dus de officiële drie jaar, plus een jaar uitloop. Hiervan laten we ook het absolute percentage van zien per vakgebied.
De data voor beide thema’s krijgen we aangeleverd van de universiteitenvereniging VSNU.
Deze gegevens, berekend met peildatum 1 september 2018, zijn direct afkomstig van universiteitenvereniging VSNU. Het betreft het percentage studenten dat in het tweede jaar verder studeert bij dezelfde opleiding. Alleen ‘directe’ instromers vanuit het VWO zijn in deze berekening meegeteld. Bij opleidingen waar deze instroom kleiner dan 20 was, zijn de cijfers van twee of zelfs drie jaar samengenomen.
In onze tabellen staan niet de studiesuccescijfers zelf, maar we geven met + en – tekens aan of het studiesucces bij de opleiding hoger of lager is dan het landelijke universitaire gemiddelde.
Elke opleiding krijgt plussen en minnen toegekend, volgens onderstaande normen:
Symbool | Survival eerste jaar |
---|---|
– – – | < 48,1% |
– – | 48,1 – 59,6% |
– | 59,7 – 71,2% |
o | 71,3 – 82,8 |
+ | 82,9 – 94,5% |
++ | > 94,5% |
Deze gegevens, berekend met peildatum 1 september 2018, direct afkomstig van universiteitenvereniging VSNU. Het betreft het percentage studenten dat in 2014 is gestart aan deze studie en uiterlijk 1 september 2018 een bachelor diploma heeft gehaald in het wetenschappelijk onderwijs. Alleen ‘directe’ instromers vanuit het VWO zijn in deze berekening meegeteld. Bij opleidingen waar deze instroom kleiner dan 20 was, zijn de cijfers van twee of zelfs drie jaar samengenomen.
In onze tabellen staan niet de studiesuccescijfers zelf, maar we geven met + en – tekens aan of het studiesucces bij de opleiding hoger of lager is dan het landelijke universitaire gemiddelde.
Elke opleiding krijgt plussen en minnen toegekend, volgens onderstaande normen:
Symbool | Diploma na 4 jr |
---|---|
– – – | < 21,3% |
– – | 21,3 – 35,9% |
– | 36,0 – 50,5% |
o | 50,6 – 65,2 |
+ | 65,3 – 80,0% |
++ | > 80,0% |
per vakgebied laten we zien hoeveel procent geslaagd is na 4 jaar en hoe zich dit verhoudt tot het landelijke gemiddelde. Voor deze berekening worden de studenten van alle opleidingen die in het artikel besproken worden meegenomen.
Het gedeelte ‘oordelen’ behandelen we in twee delen: studentenoordelen en expertoordelen. De studentenoordelen zijn gebaseerd op de Nationale Studentenenquête (NSE) van studiekeuze123 en het expertoordeel is gebaseerd op de accreditaties van de NVAO.
De studentenoordelen zijn gebaseerd op resultaten uit de Nationale Studenten Enquête (NSE) die studenten jaarlijks invullen. De Keuzegids heeft zelf een set vragen geslecteerd uit de NSE die volgens ons het meest gaan over de kwaliteit van het onderwijs. Die hebben we in zeven thema’s onderverdeeld: Programma, toetsing, docenten, wetenschappelijke vorming, praktijkgerichtheid, haalbaarheid en faciliteiten.
De studentenoordelen zijn gebaseerd op resultaten van de Nationale Studenten Enquête (2017 tm) 2019. Het betreft eigen selecties en bewerkingen van deze oordelen, afkomstig uit het “landelijk benchmarkbestand” over de NSE 2019. De oordelen zijn niet 1-op-1 af te leiden uit publicaties.
Onze bewerking van de studentenoordelen omvat de volgende stappen:
De betrouwbaarheidstoets is strenger dan de officiële rapportages over de Nationale Studenten Enquête. Dit betekent dat op de websites van Studiekeuze123 en NSE Online opleidingen soms wel een oordeel krijgen, waar ze hem bij ons niet krijgen.
In stappen proberen wij uit een veelheid van enquêtevragen de essentie over onderwijskwaliteit te destilleren. Deze stappen zijn enerzijds gebaseerd op 25 jaar ervaring en debat; anderzijds worden ze ondersteund door uitvoerige multivariate analyse en analyses van schaalbetrouwbaarheid.
Hierna focussen wij op de thema-indeling en de klassengrenzen. Allereerst wordt hier de selectie en thema-indeling van vragen toegelicht:
Hoofdthema en weging* | Vraagnr | Korte formulering |
---|---|---|
1. PROGRAMMA: 10% | Inh-1 | Niveau van de stof |
Inh-4 | Onderwijs stimulerend | |
Inh-6 | Samenhang programma | |
Inh-7 | Gehanteerde wervormen | |
Uitd_01 | Uitgedaagd het beste uit jezelf.. | |
2. TOETSING: 10% | Toe-1 | Duidelijke criteria |
Toe-2 | Aansluiting op de stof | |
Toe-4 | Toetsing kennis/inzicht | |
Toe-5 | Toetsing vaardigheden | |
3. DOCENTEN: 10% | Doc-1 | Docenten deskundig |
Doc-2 | Didact kwaliteit docenten | |
Doc-5 | Begeleiding door docenten | |
Doc-6 | Feedback van docenten | |
4. WETSCH. VORMING: 10% | Wetv-2 | Kritisch beoordelen van publicaties |
Wetv-4 | Schrijven van wetensch. artikelen | |
Wetv-5 | Methoden en technieken v. onderz. | |
Wetv-7 | Zelf onderzoek doen | |
5a. PRAKTIJKGERICHTHEID: 5% | AlV-1 | Kritische houding gestimuleerd |
AlV-3 | Leer probleemoplossen | |
AlV-4 | Onderbouwen conclusies | |
AlV-7 | Argumenteren | |
5b. PRAKTIJKGERICHTHEID: 5% | VbB-1 | Opdoen van beroepsvaardigheden |
VbB-2 | Praktijkgerichtheid | |
VbB-3 | Contact beroepspraktijk | |
6. HAALBAARHEID: 10% | Slast-1 | Spreiding studielast over ‘t jaar |
Slast-2 | Haalbaarheid deadlines | |
Slast-4 | Mogelijkh. onvertraagd studeren | |
Roost-3 | Studierooster studeerbaar? | |
Info-2 | Informatie studievoortgang | |
Info-5 | Tijdige uitlagen toetsen | |
7. FACILITEITEN: 10% | Sfa-1 | Kwal. onderwijsruimten |
Sfa-3 | Werkplekken zelfstudie | |
Sfa-5 | Bibliotheek | |
Sfa-6 | ICT-faciliteiten | |
Sfa-7 | Digitale leeromgeving | |
De studentenoordelen bepalen samen voor 70% het oordeel over een opleiding. |
Alle opleidingsscores op onze thema’s worden vergeleken met het landelijke universitaire gemiddelde. Hieronder geven wij de klassengrenzen per thema. De scores zijn dus afgeleid van de absolute scores uit de Nationale Studenten Enquête, maar de Keuzegids vertaalt dit naar relatieve scores. Wij tonen het verschil tussen de opleiding en het landelijke gemiddelde.
Oordeel | Gemidd | St. Dev. | – – – | – – | – | o | + | ++ |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Programma | 3,86 | 0,19 | < 3,39 | 3,39 – 3,57 | 3,58 – 3,76 | 3,77 – 3,95 | 3,96 – 4,14 | > 4,14 |
Toetsing | 3,80 | 0,19 | < 3,33 | 3,33 – 3,51 | 3,52 – 3,73 | 3,71 – 3,89 | 3,90 – 4,08 | > 4,08 |
Docenten | 3,85 | 0,22 | < 3,30 | 3,30 – 3,51 | 3,52 – 3,73 | 3,74 – 3,95 | 3,96 – 4,17 | > 4,17 |
Wetenschap. Vorm. | 3,78 | 0,31 | < 3,01 | 3,01 – 3,31 | 3,32 – 3,62 | 3,63 – 3,93 | 3,7894 – 4,24 | > 4,24 |
Praktijkgerichtheid | 3,54 | 0,24 | < 2,94 | 2,94 – 3,17 | 3,18 – 3,41 | 3,42 – 3,65 | 3,66 – 3,89 | > 3,89 |
Haalbaarheid | 3,70 | 0,19 | < 3,23 | 3,23 – 3,41 | 3,42 – 3,60 | 3,61 – 3,79 | 3,80 – 3,98 | > 3,98 |
Faciliteiten | 3,75 | 0,24 | < 3,15 | 3,15 – 3,38 | 3,39 – 3,62 | 3,63 – 3,86 | 3,87 – 4,10 | > 4,10 |
Voor alle hoofdthema’s geldt een vergelijkbare kansverdeling van de verschillende scores. Elke opleiding heeft bijna 40% kans op een gemiddelde score (o), twee keer rond de 25% kans op een enkele min of plus, en twee keer samen ruim 10% kans op een dubbele min of plus. De kans op de extreemste score (3 min) ligt minder dan 1 procent.
Hieronder geven wij ter illustratie de frequentieverdeling van alle oordelen:
NB: wie deze grafiek bekijkt, zal zien dat er bij meer opleidingen plussen vallen dan minnen. Deze scheve verdeling is geen toeval. De verklaring is dat hoge scores vooral bij kleine opleidingen vallen, en dat grootschalige opleidingen vaker zwak scoren. Het aantal studenten dat kritisch oordeelt, is dus niet kleiner, maar ze zijn geconcentreerd bij grotere opleidingen.
Wat zijn expertoordelen?
De expertoordelen komen van de keuringsinstantie NVAO, die eens in de zes jaar elke opleiding beoordeelt. De meeste opleidingen worden gewoon goedgekeurd, dus alleen als de experts bijzonder onder de indruk waren van het programma, tonen wij een plusje in de tabel.
Expertoordelen Keuzegidsen 2020: criteria en normstelling
Het ‘expertoordeel’ in de Keuzegidsen is gebaseerd op de oordelen uit NVAO-accreditatiebesluiten. Omdat de aanpak van de NVAO elke paar jaar verandert – en oude oordelen minstens zes jaar geldig blijven – hebben we te maken met allerlei soorten accreditatiebesluiten, met elk net weer verschillende facetoordelen. Hier focussen we op de meest gangbare types:
*) Tot medio 2016 werd er in de UT een groter aantal facetten beoordeeld. En in de BT werden ‘kwaliteit toetsing’ en ‘gerealiseerd eindniveau’ samen beoordeeld. Bij de ‘toets nieuwe opleidingen’ (TNO) gebruikt de NVAO nog iets aangepaste criteria; dit heeft echter geen invloed op onze verwerking.
Sinds dit jaar toont de NVAO geen “totaaloordeel” meer in hun aanlevering, in plaats hiervan tonen ze enkel of een opleiding “positief” of “negatief” beoordeeld wordt. Doordat opleidingen met een “negatief” totaaloordeel geen accreditatie meer krijgen, zullen ze ook niet in onze gids verschijnen, waardoor we besluiten hebben het “totaaloordeel” niet meer mee te laten tellen in onze beoordeling.
De Keuzegids haalt uit deze twee typen NVAO-oordelen een vaste set criteria en gebruikt die voor het ‘expertoordeel’ – zodat we het steeds over dezelfde kwaliteiten hebben.
We onderscheiden 3 oordelen:
Bij de beperkte toets (BT) van de NVAO zijn deze oordelen makkelijk te vinden. Alleen het onderwerp C is sinds medio 2016 gesplitst in twee oordelen; wij nemen hiervan het gemiddelde. Bij de uitgebreide toets (UT) zijn de onderwerpen A en C eenduidig. Alleen bij onderwerp 2 is het iets ingewikkelder. Hier gebruikt de Keuzegids 5 criteria:
(B) Programma en onderwijsleeromgeving in UT:
Scores per onderwerp
De NVAO geeft per deelonderwerp (of: facet) oordelen. Wij vertalen deze als volgt in scores:
Onvoldoende | 1 | |
Deels voldoende* | 2,5 | |
Voldoende | 3 | |
Goed | 4 | |
Excellent | 5 | |
* Dit omvat zowel Voldoende ten delen, als Voldoende/Positief onder Voorwaarde. |
Bij onderwerpen met twee of meer criteria geldt het gemiddelde van de facetscores als het NVAO-oordeel.
Berekening expertoordeel Keuzegids
Ons expertoordeel wordt gebaseerd op de vier oordelen A t/m B. We tellen de drie scores op. Dit levert een tussenscore op. Hier laten we de volgende normen los.
Klasse | Betekenis | Tussenscore |
---|---|---|
– | ondergemiddeld | < 9 |
o | gemiddeld | 9 – 9,9 |
+ | bovengemiddeld | 10 – 12 |
+ + | sterk bovengemiddeld | > 12 |
NB: Een opleiding met louter voldoendes krijgt als tussenscore: 3 x 3 = 9 punten. Een opleiding met louter ‘goed’ krijgt als tussenscore: 3 x 4 = 12 punten. Dit is bovengemiddeld. Met nog één excellent onderdeel verdient de opleiding een dubbele plus.
De tabellen staan vol plusjes, minnetjes en o’tjes, die aangeven of een opleiding beter, slechter of gelijk aan de gemiddelde universitaire opleiding scoort. Ook zie je het eindoordeel uitgedrukt in één tot vijf sterren. Bovendien zijn opleidingen met een eindoordeel van 75 punten of meer ‘topopleiding’. Dit kun je zien aan een medaille voor de tabel.
Kijk bij de tabellen niet puur naar welke opleiding bovenaan staat. Je kunt namelijk ook zien hoeveel kwaliteitsverschil er is tussen de opleidingen. Zo kan een opleiding als laatste eindigen en toch prima onderwijs bieden of kunnen juist alle opleidingen, inclusief de opleiding die bovenaan staat, van mindere kwaliteit zijn.
Totaalscore
Samengevoegd zijn er nu 10 thema’s: 2 vanuit de rendementcijfers van de VSNU (survival 1e jaars), 7 vanuit de Nationale Studenten Enquête van STudiekeuze123 (programma t/m faciliteiten) en 1 vanuit de NVAO accreditatierapporten (expertoordeel). Al deze thema’s tellen even zwaar mee.
Voor de ranglijsten van deze Keuzegids zijn originele gegevens omgerekend naar een 6-puntsschaal, die loopt van (- – -) via o tot (++).
Dit houdt in dat elk thema een score krijgt met een waarde tussen de 0 (- – -) en de 10 (++). Waarbij de 6 (o) voor een neutrale score staat.
Het resultaat is een cijfer op een schaal van 0 tot 100. De gemiddelde opleiding scoort ongeveer 60 punten.
Totaaloordeel
Het totaaloordeel is een afgeleide van de totaalscore. Hoe hoger de score, hoe hoger het oordeel.
De classificatie van het oordeel is als volgt:
Totaalscore | Classificatie | Oordeel |
---|---|---|
< 46 | zwak | |
46 – 55 | matig | |
56 – 65 | voldoende | |
66 – 75 | goed | |
76 – 85 | zeer goed | |
> 85 | uitstekend |
Bij elk vakartikel in de Keuzegids vind je cijfers over de baankansen na je studie. Ze komen uit de grote enquête onder pas (sinds 1,5 jaar) afgestudeerden, de Nationale Alumni Enquête (NAE) van de VSNU. Wij wilden die gegevens zo verwerken dat je een eerlijke vergelijking tussen de studies krijgt. Dat gaat niet vanzelf, maar met steun van het onderzoeksinstituut ROA van de Universiteit Maastricht is dat toch gelukt. Hier een uitleg over de hoofdpunten.
De eerste vier gegevens (“werkt minstens 12 uur/week” t/m “goed voorbereid op baan”) zijn gebaseerd op de Nationale Alumni Enquête (NAE) 2017 van de vereniging van universiteiten (VSNU). Dit is een enquête onder afgestudeerde masters. Op ons verzoek zijn deze gegevens door het Researchcentrum Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) terugvertaald naar de verwante bachelorstudies. De “Arbeidsmarktprognose” betreft de tweejaarlijkse prognoses van het ROA, geactualiseerd in oktober 2018. In december 2019 verschijnen nieuwe prognoses.
Voorin deze Keuzegids staan ook ranglijsten met totaalscores voor complete instellingen. Maar hoe kan je instellingen met een heel verschillend studie-aanbod op een eerlijke manier met elkaar vergelijken? Dat wordt gedaan met een speciale berekening:
Er is gekozen voor de neutrale score van 60, omdat dit de totaalscore is wanneer je op elk thema een “o” scoort: de ultieme gemiddelde score.
De instellingscore en de totaalscore van de opleidingen hebben zo een vergelijkbare scoring.
De afwijkingsscore wordt als volgt berekend:
Er wordt eerst per opleiding van de betreffende instelling gekeken hoe deze scoort vergeleken met het landelijke gewogen gemiddelde.
Een gewogen gemiddelde houdt in dat er bij het berekenen van het gemiddelde rekening gehouden wordt met de grootte van, in dit geval, de opleiding.
Bijv. de opleiding geneeskunde van instelling X scoort 66 punten, 4 punten onder het Geneeskunde-gemiddelde.
Het verschil hierin wordt vermenigvuldigd met het aantal studenten die deze opleiding volgt.
Bijv. de opleiding geneeskunde heeft 1000 studenten. 1000 *- 4 = – 4000. In stap 2 krijgt de master geneeskunde – 4000 punten.
De punten van alle opleidingen van de betreffende instelling worden bij elkaar opgeteld.
Bijv. instelling X heeft drie opleidingen:
De opleiding geneeskunde scoort 66 punten, 4 punten onder het gemiddelde. Er zijn 1000 studenten.
– De opleiding communicatie scoort 68 punten, 6 punten boven het gemiddelde. Er zijn 500 studenten.
– De opleiding psychologie scoort 64 punten, 4 punten boven het gemiddelde. Deze opleiding telt 2000 studenten.
– Genees: – 4 x 1000 = – 4000 punt
– Comm: + 6 x 500 = + 3000 punt
– Psych: + 4 x 2000 = + 8000 punt
Totaal: – 4000 + 3000 + 8000 = 7000 punten
Om op een gewogen afwijkingsscore te komen, wordt in de laatste stap het totaal gedeeld door het aantal studenten van alle opleidingen van de instelling.
Bijv. bovenstaande universiteit heeft 7000 punten in totaal en 3500 studenten verdeeld over de opleidingen.
7000 / 3500 = 2.
De afwijkingsscore = + 2.
De instellingsscore = 60 + de afwijkingsscore, dus voor instelling X is de instellingsscore 62.
Weer naar boven