In de Keuzegids Hbo 2020 vind je heel veel informatie over hbo-opleidingen. Waar komt al die informatie vandaan? En hoe komen de oordelen tot stand? Op deze pagina leggen we het je uit. Eerst globaal, en voor de echte die-hards ook tot in de kleinste details.
Waar komt de informatie uit de Keuzegids vandaan?
Wij werken met informatie uit betrouwbare bronnen, zoals de studentenoordelen uit de Nationale Studenten Enquête (NSE), arbeidsmarktcijfers van het Researchcentrum voor Onderzoek en Arbeidsmarkt (ROA), studiesuccescijfers van de Vereniging Hogescholen en rapporten van de accreditatieorganisatie NVAO.
Die cijfers selecteren en bewerken wij vervolgens zelf. Daarbij vinden we het belangrijk dat de cijfers vergelijkbaar zijn, en dat ze relevant zijn voor studiekiezers. Voor de studentenoordelen kijken wij naar de concrete vragen uit de NSE, bijvoorbeeld over de docenten of de praktijkgerichtheid. Algemene vragen zoals ‘zou je de opleiding aanraden aan anderen’ vallen af.
Geen nieuwe gegevens uit de Nationale Studenten Enquête
Vanwege technische problemen bij het invullen van de enquête heeft de Vereniging Hogescholen besloten niet mee te werken met de uitvoering van de enquête in 2019. Dit betekent dat er geen nieuwe resultaten zijn voor de studentenoordelen van de bekostigde hogescholen. Het grootste deel van de particuliere hogescholen heeft in 2019 wel meegewerkt aan de NSE. Deze nieuwe gegevens zijn opgenomen in de Keuzegids. Voor de oordelen van de bekostigde hogescholen (en enkele particuliere hogescholen) hebben we de resultaten van de NSE 2018 gebruikt. Dit zijn namelijk de beste gegevens die er beschikbaar zijn.
Welke opleidingen?
In deze gids zijn alle hbo-bacheloropleidingen opgenomen die aan drie voorwaarden voldoen:
Hoe komen de oordelen uit de Keuzegids tot stand?
Elke opleiding wordt in de Keuzegids op verschillende aspecten beoordeeld. De studentenoordelen tellen voor 70% mee. Daarnaast kijken we naar studiesuccescijfers (20%) én naar expertoordelen van de accreditatieorganisatie NVAO (10%).
In de Keuzegids kijken we naar relatieve scores. We laten dus per aspect (studiesucces, studentenoordelen en expertoordelen) zien of een opleiding op-, onder-, of bovengemiddeld scoort ten opzichte van het landelijk gemiddelde in het hbo.
Dat kun je onder andere zien aan de symbolen in de tabel. Aan het symbool ‘o’ zie je dat de opleiding rond het gemiddelde scoort. Een plusje betekent bovengemiddeld en een minnetje ondergemiddeld. De symbolen lopen van – – – tot ++.
Alle plusjes en minnetjes bij elkaar leiden tot een totaalscore tussen de 0 en de 100 punten. Als een opleiding op alle aspecten gemiddeld scoort, krijgt hij 60 punten. Met elk minnetje of plusje gaan er punten af of komen er punten bij.
De totaalscore wordt daarnaast uitgedrukt in één tot vijf sterren. Drie sterren is gemiddeld, bij vier en een half of vijf sterren noemen we de opleiding een ‘topopleiding’. Dit is ook te herkennen aan de medaille: .
Verschil met de NSE
De Keuzegids kijkt naar relatieve scores, de NSE niet. Dus als een opleiding in de NSE redelijk scoort op begeleiding, kan het zijn dat er in de Keuzegids toch een minnetje wordt genoteerd, omdat de gemiddelde score in het hbo voor begeleiding hoger ligt.
Wil je meer weten over hoe de gids werkt? Ga dan naar de Leeswijzer. Klik op de onderstaande kopjes om per cijfer in de Keuzegids te zien hoe deze tot stand komt.
Hoe de scores precies worden berekend, wordt hieronder in detail uitgelegd. Klik op het juiste kopje voor meer informatie.
Naast de prestaties en de oordelen willen we ook graag wat vertellen over de feiten van een opleiding. Wordt de opleiding bijvoorbeeld ook in deeltijd of duaal aangeboden? En hoeveel kost het nou eigenlijk om te studeren? Deze feitjes hebben we voor je uitgezocht. Hiervoor doen we voornamelijk zelf onderzoek. Via de database van studiekeuze123 kunnen wij elk moment bekijken welke opleidingen op dit moment actueel zijn. Hierbij kunnen we meteen zien in welke vormen de opleiding wordt aangeboden. Dit checken we ook nog eens op de website zelf.
Voor het collegegeld en de instroom moeten we iets dieper graven.
In deze kolom staat gegeven of een opleiding, naast in de voltijdvorm, ook in deeltijd of duaal wordt aangeboden. Wanneer een opleiding alléén in deeltijd of duaal wordt aangeboden staat hij onder een aparte kop, of wordt dit in de noot vermeld.
We halen dit feit uit het croho-register en checken dit vervolgens zelf op de webpagina’s van de opleidingen.
Voor de voertaal doen wij eigen onderzoek op de websites van opleidingen. De gegevens uit landelijke bronnen (croho-register, studiekeuzedatabase) blijken namelijk niet volledig en correct.
Vermeld is het tarief voor voltijdstudenten in hun ‘eerste studie’ in studiejaar 2020/2021. Bij de bekostigde hogescholen is dit vrijwel steeds het wettelijk collegegeld. Dit is 2143 euro. In enkele gevallen mogen bekostigde instellingen van dit tarief afwijken. Dan is dit vermeld. Bij particuliere opleidingen varieert de prijs van een jaar studeren van 1.600 tot 17.000 euro. Deze gegevens zijn systematisch verzameld op de websites van de betreffende particuliere scholen met als peildatum 30 augustus 2019. Veel van de particuliere bedragen gaan dus over het schooljaar 2019/2020.
Deze cijfers, met peildatum 1 oktober 2018, zijn voor het bekostigde hbo afkomstig van de Vereniging Hogescholen. De VH heeft ze gebaseerd op door DUO gecontroleerde registratiebestanden, het ‘1 cijfer HO’: in dit bestand vind je alle deelnames en resultaten van studenten in het hoger onderwijs, vanaf 1991 tot en met 1 oktober van het afgelopen jaar.
Bij meerdere opleidingsvormen van dezelfde opleiding tonen wij de instroomcijfers van de voltijdopleiding. Wanneer er alleen een deeltijd of duale versie van de opleiding is, tonen we de instroomversie van de deeltijdopleiding.
Alleen de ‘echte’ eerstejaars worden meegeteld; dat zijn studenten die niet al eerder aan een (andere) hbo-opleiding begonnen waren.
De genoemde bronbestanden van de VH bevatten geen instroomcijfers van particuliere hogescholen. Deze worden via de NRTO bij de particuliere instellingen aangevraagd, waarna ze direct door de instellingen aan ons geleverd worden.
Dit jaar hebben wij de gegevens ontvangen van:
Eerst beoordelen we de prestatiecijfers. ‘Survival eerste jaar’ laat zien of er relatief meer of minder studenten na het eerste jaar nog staan ingeschreven als student. Onder ‘Diploma na 5 jaar’ zie je of er relatief meer of minder studenten binnen vijf jaar afstuderen- dit betekent dus de officiële vier jaar, plus een jaar uitloop. Voor de AD-oordelen kijken we alleen naar de ‘Survival eerste jaar’.
De data voor beide thema’s halen we uit de openbare rendement-bestanden van de Vereniging Hogescholen.
Dit betreft de ‘niet-uitval’ in het eerste jaar en telt iedereen mee die na het eerste jaar nog staat ingeschreven bij een door de NVAO geaccrediteerde opleiding. In de vorige jaren konden we hier een subtieler beeld van vormen, doordat we zicht hadden op de voortgang van de studenten. Zo konden we studenten per situatie een ander ‘gewicht’ geven. Studenten die bijvoorbeeld na hun eerste jaar doorstudeerden op een universiteit, telden we helemaal niet mee als uitval – net als nu – maar studenten die dezelfde studie of een andere studie gingen doen aan een andere instelling, telden we deels mee als uitval. Nu tellen deze studenten helemaal niet mee als uitval. Helaas levert de VH de databron om deze subtiliteit toe te passen niet meer vanwege de nieuwe AVG-wetgeving .
Elke opleiding krijgt plussen en minnen toegekend, volgens onderstaande normen:
|
|
Dit is het percentage van alle eerstejaars dat na vijf jaar een einddiploma in het Nederlands bekostigd hoger onderwijs heeft behaald, ook als dat bij een andere opleiding of een andere (universitaire) instelling. De gegevens zijn van de meest recente jaargangen, waarbij het als laatste de eerstejaars van 2013 betreft (die in september 2018 vijf jaar gestudeerd hadden).
Doordat associate degrees nog redelijk nieuw zijn en maar 2 jaar duren hebben we hier helaas (nog) geen goede data over.
Elke opleiding krijgt plussen en minnen toegekend, volgens onderstaande normen:
Score | Symbool | Diploma na 5jr |
---|---|---|
0 | – – – | < 13,31% |
2 | – – | 13,31% – 27,61% |
4 | – | 27,62% – 41,92% |
6 | o | 41,93% – 56,24% |
8 | + | 56,25% – 70,55% |
10 | ++ | > 70,55% |
Op artikelniveau laten we zien hoeveel procent geslaagd is na 5 jaar en hoe zich dit verhoudt tot het landelijke gemiddelde. Voor deze berekening worden de studenten van alle opleidingen die in het artikel besproken worden meegenomen.
Het gedeelte ‘oordelen’ behandelen we in twee delen: studentenoordelen en expertoordelen. De studentenoordelen zijn gebaseerd op de Nationale Studentenenquête (NSE) van studiekeuze123 en het expertoordeel is gebaseerd op de accreditaties van de NVAO.
De studentenoordelen zijn gebaseerd op resultaten uit de Nationale Studenten Enquête (NSE) die door ongeveer 300.000 studenten jaarlijks wordt ingevuld. De Keuzegids heeft zelf een set vragen gekozen uit de NSE die volgens ons het meest gaan over de kwaliteit van het onderwijs. Die hebben we in zeven thema’s onderverdeeld: inhoud, toetsing, docenten, vaardigheden, voorbereiding loopbaan, haalbaarheid en faciliteiten. In de tabel hieronder zie je welke vragen onder welk thema horen.
Hoofdthema en weging* | Vraagnr | Korte formulering |
---|---|---|
1. INHOUD PROGRAMMA: 10% | Inh-1 | Niveau van de stof |
Inh-4 | Onderwijs stimulerend | |
Inh-6 | Samenhang programma | |
Inh-7 | Gehanteerde werkvormen | |
Uitd-1 | Uitgedaagd ’t beste uit jezelf te halen | |
2. TOETSING: 10% | Toe-1 | Duidelijke criteria |
Toe-2 | aansluiting op de stof | |
Toe-4 | Toetsing op kennis/inzicht | |
Toe-5 | Toetsing vaardigheden | |
3. DOCENTEN: 10% | Doc-1 | Docenten deskundig |
Doc-2 | Didactische kwaliteit docenten | |
Doc-5 | Begeleiding docenten | |
Doc-6 | Feedback van docenten | |
4. VAARDIGHEDEN: 10% | AIV-1 | Stimuleren kritische houding |
AIV-3 | Leer probleemoplossen | |
AIV-4 | Onderbouwen conclusies | |
Wetv-1 | Analytisch denken | |
Wetv-2 | Onderzoek lezen/beoordelen | |
5. VOORBEREIDING LOOPBAAN: 10% | VbB-1 | Opdoen vaardigheden beroep |
VbB-2 | Praktijkgerichtheid | |
VbB-3 | Contact Beroepspraktijk | |
6. HAALBAARHEID: 10% | Slast-1 | Spreiding studielast over ’t jaar |
Slast-2 | Haalbaarheid deadlines | |
Slast-4 | Mogelijkh. onvertraagd studeren | |
Roost-3 | Studierooster studeerbaar? | |
Info-2 | Informatie studievoortgang | |
Info-5 | Tijdige uitslagen toetsen | |
7. FACILITEITEN: 10% | Sfa-1 | Kwaliteit onderwijsruimten |
Sfa-3 | Werkplekken zelfstudie | |
Sfa 5 | Bibliotheek | |
Sfa-6 | ICT-faciliteiten | |
Sfa-7 | Digitale leeromgeving | |
* De studentenoordelen wegen samen voor 70% mee in de ranglijsten van de Keuzegids. |
De studentenoordelen zijn gebaseerd op resultaten van de Nationale Studenten Enquête (NSE) 2016 t/m 2018 voor de bekostigde hogescholen en de NSE 2017-2019 voor de niet-bekostigde (particuliere) hogescholen. Het betreft eigen selecties en bewerkingen van deze oordelen, afkomstig uit het “landelijk benchmarkbestand” uit juni 2018 en oktober 2019. De oordelen zijn niet 1-op-1 af te leiden uit publicaties.
Voor instellingen die interesse hebben in gedetailleerde rapportage over sterke en zwakke punten van opleidingen (inclusief meerjarige trend) bestaat de mogelijkheid om speciale benchmarkrapporten te bestellen.
Onze bewerkingsstappen
Onze bewerking van de studentenoordelen omvat de volgende stappen:
* De selectie van vragen en indeling in thema’s wordt getoetst op samenhang en vergelijkbaarheid met behulp van Cronbach’s Alpha. Hiermee filteren we uit een veelheid van 100 enquêtevragen de essentie over onderwijskwaliteit.
** Wij houden een minimale steekproef van n = 20 en een betrouwbaarheidsmarge van maximaal 0,3 aan. Wanneer een opleiding hier niet aan voldoet kijken we of de opleiding er wel aan voldoet wanneer we deze bundelen met 1 of 2 jaar oude resultaten.
Alle oordelen zijn steeds vergeleken met het landelijke hbo-gemiddelde. Hier geven wij de klassengrenzen per hoofdthema. De scores zijn weliswaar afgeleid van de 5-puntsschaal van de Nationale Studenten Enquête, maar in de Keuzegids worden de verschillen in beeld gebracht. Elke kwaliteitsklasse is daarbij 0,21 tot 0,34 punt breed. Deze klassenbreedte is ontleend aan de standaarddeviaties van alle oordelen.
Oordeel | Gemidd | St. Dev. | – – – | – – | – | o | + | + + |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Inhoud | 3,66 | 0,25 | < 3,035 | 3,035 – 3,284 | 3,285 – 3,534 | 3,535 – 3,784 | 3,785 – 4,034 | > 4,035 |
Toetsing | 3,62 | 0,24 | < 3,020 | 3,020 – 3,259 | 3,260 – 3,499 | 3,500 – 3,739 | 3,740 – 3,979 | > 3,979 |
Docenten | 3,63 | 0,29 | < 2,905 | 2,905 – 3,194 | 3,195 – 3,484 | 3,485 – 3,774 | 3,775 – 4,064 | > 4,064 |
Vaardigheden | 3,74 | 0,21 | < 3,215 | 3,215 – 3,424 | 3,425 – 3,634 | 3,635 – 3,844 | 3,845 – 4,054 | > 4,054 |
Voorb. loopbaan | 3,71 | 0,33 | < 2,885 | 2,885 – 3,214 | 3,215 – 3,544 | 3,545 – 3,874 | 3,875 – 4,204 | > 4,204 |
Haalbaarheid | 3,46 | 0,25 | < 2,835 | 2,835 – 3,084 | 3,085 – 3,334 | 3,335 – 3,584 | 3,585 – 3,834 | > 3,834 |
Faciliteiten | 3,54 | 0,29 | < 2,815 | 2,815 – 3,104 | 3,105 – 3,394 | 3,395 – 3,684 | 3,685 – 3,974 | > 3,974 |
Oordeel | Gemidd | St. Dev. | – – – | – – | – | o | + | + + |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Inhoud | 3,66 | 0,26 | < 3,010 | 3,010 – 3,269 | 3,270 – 3,529 | 3,530 – 3,789 | 3,790 – 4,049 | > 4,049 |
Toetsing | 3,65 | 0,30 | < 2,900 | 2,900 – 3,199 | 3,200 – 3,499 | 3,500 – 3,799 | 3,800 – 4,099 | > 4,099 |
Docenten | 3,62 | 0,25 | < 2,995 | 2,995 – 3,244 | 3,245 – 3,494 | 3,495 – 3,744 | 3,745 – 3,994 | > 3,994 |
Vaardigheden | 3,69 | 0,22 | < 3,140 | 3,140 – 3,359 | 3,360 – 3,579 | 3,580 – 3,799 | 3,800 – 4,019 | > 4,019 |
Voorb. loopbaan | 3,61 | 0,34 | < 2,760 | 2,760 – 3,099 | 3,100 – 3,439 | 3,440 – 3,779 | 3,780 – 4,119 | > 4,119 |
Haalbaarheid | 3,49 | 0,28 | < 2,790 | 2,790 – 3,069 | 3,070 – 3,349 | 3,350 – 3,629 | 3,630 – 3,909 | > 3,909 |
Faciliteiten | 3,69 | 0,31 | < 2,915 | 2,915 – 3,224 | 3,225 – 3,534 | 3,535 – 3,844 | 3,845 – 4,154 | > 4,154 |
Voor alle hoofdthema’s geldt een vergelijkbare kansverdeling van de verschillende scores. Elke opleiding heeft bijna 40% kans op een gemiddelde score (”o”), bijna 25% kans op een enkele min (“-“) en idem op een enkele plus (“+”)’. De kans op een sterk positieve of negatieve score is tweemaal ruim 5%. Hieronder geven wij de frequentieverdeling van alle scores in de Keuzegids – inclusief die voor studiesucces en expertoordelen (zie hierna). Het is geen toeval dat het aantal positieve oordelen groter is dan het aantal negatieve. Positieve oordelen vallen vaker bij kleine opleidingen, en negatieve oordelen vaker bij grote opleidingen. Het rechter- en linkerdeel van de grafiek representeren dus een even groot aantal studenten.
Wat zijn expertoordelen?
De expertoordelen komen van de keuringsinstantie NVAO, die eens in de zes jaar elke opleiding beoordeelt. De meeste opleidingen worden gewoon goedgekeurd, dus alleen als de experts bijzonder onder de indruk waren van het programma, tonen wij een plusje in de tabel.
Expertoordelen Keuzegidsen 2019: criteria en normstelling
Het ‘expertoordeel’ in de Keuzegidsen is gebaseerd op de oordelen uit NVAO-accreditatiebesluiten. Omdat de aanpak van de NVAO elke paar jaar verandert – en oude oordelen minstens zes jaar geldig blijven – hebben we te maken met allerlei soorten accreditatiebesluiten, met elk net weer verschillende facetoordelen. Hier focussen we op de meest gangbare types:
*) Tot medio 2016 werd er in de UT een groter aantal facetten beoordeeld. En in de BT werden ‘kwaliteit toetsing’ en ‘gerealiseerd eindniveau’ samen beoordeeld. Bij de ‘toets nieuwe opleidingen’ (TNO) gebruikt de NVAO nog iets aangepaste criteria; dit heeft echter geen invloed op onze verwerking.
De Keuzegids haalt uit deze twee typen NVAO-oordelen een vaste set criteria en gebruikt die voor het ‘expertoordeel’ – zodat we het steeds over dezelfde kwaliteiten hebben.
We onderscheiden 4 oordelen:
Bij de beperkte toets (BT) van de NVAO zijn deze oordelen makkelijk te vinden. Alleen het onderwerp C is sinds medio 2016 gesplitst in twee oordelen; wij nemen hiervan het gemiddelde. Bij de uitgebreide toets (UT) zijn de onderwerpen A, C en D eenduidig. Alleen bij onderwerp 2 is het iets ingewikkelder. Hier gebruiken we 5 criteria:
(B) Programma en onderwijsleeromgeving in UT:
Scores per onderwerp
De NVAO geeft per deelonderwerp (of: facet) oordelen. Wij vertalen deze als volgt in scores:
Onvoldoende | 1 | |
Deels voldoende* | 2,5 | |
Voldoende | 3 | |
Goed | 4 | |
Excellent | 5 | |
* Dit omvat zowel Voldoende ten delen, als Voldoende/Positief onder Voorwaarde. |
Bij onderwerpen met twee of meer criteria geldt het gemiddelde van de facetscores als het NVAO-oordeel.
Berekening expertoordeel Keuzegids
Ons expertoordeel wordt gebaseerd op de vier oordelen A t/m B. We tellen de vier scores op. Dit levert een tussenscore op. Hier laten we de volgende normen op los.
Klasse | Betekenis | Tussenscore |
---|---|---|
– | ondergemiddeld | < 12 |
o | gemiddeld | 12 – 14,1 |
+ | bovengemiddeld | 14,2 – 16 |
+ + | sterk bovengemiddeld | > 16,1 |
NB: Een opleiding met louter voldoendes krijgt als tussenscore: 4 x 3 = 12 punten. Een opleiding met louter ‘goed’ krijgt als tussenscore: 4 x 4 = 16 punten. Dit is bovengemiddeld. Met nog één excellent onderdeel verdient de opleiding een dubbele plus.
De tabellen staan vol plusjes, minnetjes en o’tjes, die aangeven of een opleiding beter, slechter of gelijk aan de gemiddelde hbo-opleiding scoort. Ook zie je het eindoordeel uitgedrukt in nul tot vijf sterren. Bovendien zijn opleidingen met een eindoordeel van 75 punten of meer ‘topopleiding’. Dit kun je zien aan een medaille voor de tabel.
Kijk bij de tabellen niet puur naar welke opleiding bovenaan staat. Je kunt namelijk ook zien hoeveel kwaliteitsverschil er is tussen de opleidingen. Zo kan een opleiding als laatste eindigen en toch prima onderwijs bieden of kunnen juist alle opleidingen, inclusief de opleiding die bovenaan staat, van mindere kwaliteit zijn.
Totaalscore
Voor de ranglijsten van deze Keuzegids zijn originele gegevens omgerekend naar een 6-puntsschaal, die loopt van (- – -) via o tot (++).
Dit houdt in dat elk thema een score krijgt met een waarde tussen de 0 (- – -) en de 10 (++). Waarbij de 6 (o) voor een neutrale score staat.
Samengevoegd zijn er nu 9 of 10 thema’s: 1 of 2 vanuit de rendementcijfers van de Vereniging Hogescholen (prestaties), 7 vanuit de Nationale Studenten Enquête van Studiekeuze123 (inhoud t/m faciliteiten) en 1 vanuit de NVAO accreditatierapporten (expertoordeel).
De prestaties tellen voor 20% mee, de oordelen voor 80%.
Voor de bachelors betekent dit dat alle thema’s even zwaar meetellen.
Bij de associate degrees hebben we maar één thema bij de prestaties. Om een vergelijkbare score met de bachelors te krijgen hebben we er voor gekozen dit thema – survival eerstejaars – voor de volledige 20% mee te laten tellen.
Het resultaat is een cijfer op een schaal van 0 tot 100. De gemiddelde opleiding scoort ongeveer 60 punten.
Totaaloordeel
Het totaaloordeel is een afgeleide van de totaalscore. Hoe hoger de score, hoe hoger het oordeel.
De classificatie van het oordeel is als volgt:
Totaalscore | Classificatie | Oordeel |
---|---|---|
< 46 | zwak | ![]() |
46 – 55 | matig | ![]() |
56 – 65 | voldoende | ![]() |
66 – 75 | goed | ![]() |
76 – 85 | zeer goed | ![]() |
> 85 | uitstekend | ![]() |
Bij elk vakartikel in de Keuzegids vind je cijfers over de baankansen na je studie. Deze gegevens komen uit de hbo-monitor, een grote enquête onder pas afgestudeerden (1,5 jaar na afstuderen). Wij willen die gegevens zo verwerken dat je een eerlijke vergelijking tussen de studies krijgt. Met hulp van het onderzoeksinstituut ROA van de Universiteit Maastricht is het gelukt om deze vergelijking te maken. Hier een uitleg over de hoofdpunten.
In de enquête van de hbo-monitor wordt er gevraagd naar de situatie van de afgestuurde op het moment van enquêteren, dus anderhalf jaar na het afstuderen. Wanneer de afgestudeerde aangeeft werkzaam te zijn, wordt er ook gevraagd naar het aantal uren dat hij werkt per week.
Wij tellen alleen werkenden die minstens 12 uur per week werkzaam zijn als “werkenden”. Deze grens hanteren wij om onterechte verschillen tussen hbo en wo weg te nemen. De Nationale Alumni Enquête, onze bron voor de arbeidsmarktgegevens van het wo, hanteert namelijk de grens van 12 uur per week.
Aan afgestudeerden wordt gevraagd welk opleidingsniveau er vereist was voor hun huidige functie. Als dit tenminste op het eigen opleidingsniveau was, telt iemand mee voor het vermelde percentage “op niveau”. Dit is een percentage van het totaal aantal afgestudeerden die hebben aangegeven voor minstens 12 uur per week werkzaam te zijn.
Voor de berekening van het bruto-maandsalaris is gekeken naar het feitelijke inkomen dat iemand opgeeft. Er wordt geen berekening gemaakt naar het fulltime 40-uur salaris. Hierdoor kan het gemiddelde salaris in een vakgebied waar het uurloon hoog ligt, laag uitvallen omdat er meer parttime gewerkt wordt. De definities die wij hanteren zijn:
Voor de statistieken over de tevredenheid met de startpositie van afgestudeerden, gebruiken we de vraag; “Vormde je opleiding een goede basis voor je start op de arbeidsmarkt?”. De Keuzegids vermeldt per vakgebied het percentage afgestudeerden dat hier “goed” of “zeer goed” zegt.
Alle hiervoor vermelde cijfers komen zoals gezegd van pas afgestudeerden. Maar wie zegt er dat de situatie nog precies hetzelfde is als jij afstudeert over vier of vijf jaar? Daarom vind je bij elk artikel ook een prognose: “baankans tot 2022”. Die komt van een instituut (ROA) dat hier al jaren onderzoek naar doet. Natuurlijk kunnen ook zij niet alles precies voorspellen. Maar wel weten ze hoeveel mensen er gaan afstuderen, hoeveel er met pensioen gaan en wat de kansen zijn dat een beroep groeit of krimpt en hoe conjunctuurgevoelig het beroep is. Dat levert per vakgebied een bruikbaar ‘weerbericht’ af met de verwachte baankans.
Voorin deze Keuzegids staan ook ranglijsten met totaalscores voor complete instellingen. Maar hoe kan je instellingen met een heel verschillend studieaanbod op een eerlijke manier met elkaar vergelijken? Dat wordt gedaan met een speciale berekening:
Er is gekozen voor de neutrale score van 60, omdat dit de totaalscore is wanneer je op elk thema een “o” scoort: de ultieme gemiddelde score.
De instellingsscore en de totaalscore van de opleidingen hebben zo een vergelijkbare scoring. Op basis van de scores van de aangeboden opleidingen worden er punten bijgeteld of afgetrokken, de afwijkingsscore.
De afwijkingsscore wordt als volgt berekend:
Er wordt eerst per opleiding van de betreffende instelling gekeken hoe deze scoort vergeleken met het landelijke gewogen gemiddelde. Een gewogen gemiddelde houdt in dat er bij het berekenen van het gemiddelde rekening gehouden wordt met de grootte van, in dit geval, de opleiding.
Bijv. de master geneeskunde van instelling X scoort 66 punten, 4 punten onder het Geneeskunde-gemiddelde van 62.
Het verschil hierin wordt vermenigvuldigd met het aantal studenten die deze opleiding volgt.
Bijv. de master geneeskunde heeft 1000 studenten. 1000 *- 4 = – 4000. In stap 2 krijgt de master geneeskunde – 4000 punten.
De punten van alle opleidingen van de betreffende instelling worden bij elkaar opgeteld.
Bijv. instelling X heeft drie opleidingen:
De master geneeskunde scoort 66 punten, 4 punten onder het gemiddelde. Er zijn 1000 studenten.
– De master communicatie scoort 68 punten, 6 punten boven het gemiddelde. Er zijn 500 studenten.
– De master psychologie scoort 64 punten, 4 punten boven het gemiddelde. Deze opleiding telt 2000 studenten.
– Genees: – 4 x 1000 = – 4000 punt
– Comm: + 6 x 500 = + 3000 punt
– Psych: + 4 x 2000 = + 8000 punt
Totaal: – 4000 + 3000 + 8000 = 7000 punten
Om op een gewogen afwijkingsscore te komen, wordt in de laatste stap het totaal gedeeld door het aantal studenten van alle opleidingen van de instelling.
Bijv. bovenstaande universiteit heeft 7000 punten in totaal en 3500 studenten verdeeld over de opleidingen.
7000 / 3500 = 2.
De afwijkingsscore = + 2.
De instellingsscore = 60 + de afwijkingsscore, dus voor instelling X is de instellingsscore 62.
Weer naar boven