[dit opinie-artikel is vandaag gepubliceerd in NRC Handelsblad]
“Met deze opleiding kan je overal terecht”. Wie zich oriënteert op een nieuwe studie, komt steeds deze vrolijke belofte tegen. Tegelijk weet iedereen dat er verschillen zijn: accountants krijgen meer salaris dan leraren Engels. En als je recent journalistiek hebt gestudeerd, bijt je nu op een houtje. Waarom zouden we dan niet zorgen dat schoolverlaters bij hun studiekeuze meer rekening kunnen houden met het nut van de gekozen opleiding? Frank Steenkamp ziet vooral bij de universiteiten een “conspiracy of silence”.
In tijden van economische teruggang zijn ook jonge hoger opgeleiden per traditie kwetsbaar. Legendarisch is de “ingenieur op de tram”, dus als bestuurder, in de jaren dertig van de vorige eeuw. Maar ook korter geleden, van 1982 tot 1985, is er sprake geweest van hoge werkloosheid onder academici en hbo’ers. Het onderwerp was zo belangrijk dat het CBS elke maand (!) met gedetailleerde cijfers kwam over hoeveel bouwkundigen, biologen en lieden uit andere disciplines er zonder werk zaten.
Anno 2012 zijn zulke detailcijfers er niet. Dat leek tot voor kort ook amper nodig. Maar juist deze week werd bekend dat ook in Nederland de werkloosheid onder jongeren flink is gestegen – tot maar liefst 11,9 procent. Ongediplomeerden staan er het zwakst voor, maar ze zijn toch niet de enigen met tegenwind. De discussie over het nut van een diploma wordt daarmee minder academisch.
Afgelopen jaar klonken er al enkele pleidooien voor betere informatie over en afstemming op het ‘nut’ van opleidingen op de arbeidsmarkt. De Sociaal Economische Raad (SER) wil graag meer bèta’s, leraren en medisch geschoolden. En de scholierenvakbond LAKS pleitte voor een bijsluiter bij elke opleiding, over hoe groot de kans op een baan is na afstuderen.
Vooral in universitaire kringen leiden zulke pleidooien steeds tot luchtig schouder ophalen. De studievoorlichters kennen de argumenten tégen simpele afstemming op de arbeidsmarkt uit hun hoofd, al verschillen ze wel per faculteit. Juristen, economen en bedrijfskundigen wijzen op de brede inzetbaarheid. Anderen noemen het feit dat goede studenten niet gedreven worden door baankansen, maar door liefde voor het vak. En dan is er altijd nog een voorraad anekdotes om te illustreren hoe grillig de arbeidsmarkt is. Nee, afstemming heeft in deze filosofie geen prioriteit.
De vraag is hoe lang deze opstelling nog vol te houden is. Al is de officiële werkloosheid laag, enkele contacten onder jongeren volstaan om te weten dat de positie van afgestudeerden in diverse disciplines sinds 2009 sterk verslechterd is. Omdat de arbeidsmarkt flexibeler is dan voorheen (en de uitkeringsmogelijkheden kleiner), klinkt het niet sterk door in harde werkloosheidscijfers. Toch is er een massa letterkundigen, communicatiewetenschappers, journalisten, kunstenaars, maar ook geografen en biologen die zich redden met onderbetaalde parttime baantjes. Hetzelfde geldt voor hbo’ers in de toerismesector – of jonge piloten die vaak een ton hebben geïnvesteerd in het halen van een nu waardeloos papiertje. De crepeergevallen zijn zo te vinden. Dus misschien is het toch tijd om wakker te worden?
In het HBO is de aandacht voor de positie van afgestudeerden nooit helemaal weggeweest. Al sinds vijftien jaar laten de hogescholen hun afgestudeerden systematisch enquêteren. Die HBO-Monitor levert een schat aan actuele vergelijkende gegevens op. Zo verdienen jonge kunstenaars maar 1250 euro bruto per maand, terwijl fysiotherapeuten of werktuigbouwers al rond de 2500 euro scoren. En een diploma HBO pedagogiek leidt zelden tot een fulltime baan: driekwart van alle afgestudeerden werkt minder dan vier dagen per week.
Zulke verschillen zijn van belang, zeker omdat ze vaak jaren blijven bestaan. En aanstaande studenten hebben het recht om dit te weten. De praktijk leert ook dat genuanceerd met die informatie omgaan. Er zijn er velen die een interessant vak toch belangrijker vinden dan de precieze kansen op werk.
Het HBO onderkent dit ‘right to know’ steeds beter. De Hanzehogeschool zet in al haar brochures onafhankelijke gegevens over de baankansen. En enkele andere scholen bereiden bijsluiters voor, die ze standaard willen meegeven bij hun studievoorlichting. De studiekiezer kan er zijn voordeel mee doen.
Bij de universiteiten ligt het met die arbeidsmarktinformatie wel even anders. Wie op de website van universiteitenvereniging VSNU zoekt, komt een trots persbericht tegen: “Werkloosheid academici daalt over de hele linie”. Fijn, maar het persbericht blijkt al vijf jaar oud. Zou er sindsdien niets veranderd zijn?
Jawel, maar volgens de VSNU hoeven we dat niet zo precies te weten. Juist nu de onzekerheid over de afgestudeerden toeneemt, heeft deze club qua transparantie flinke stappen achteruit gezet. Enquêtes onder afgestudeerden (de WO-Monitor) worden nog maar eens per twee jaar gehouden. Men doet minder om een goede steekproef te behalen, zodat gegevens over kleine studies onbetrouwbaar worden. En de resultaten worden niet meer actief gepubliceerd. Ergens op een bureau liggen de resultaten van WO-Monitor 2011. Ze konden wel eens ongunstig zijn. U en ik mogen ernaar gissen.
Het lijkt wereldvreemd, maar het is een lijn die al jaren geleden is ingezet. Niet langer is maximale transparantie het streven. Nee, de VSNU is er voor het belang van de branche. En haar leden, de universiteiten, weten zelf wel wat goed is voor hun studenten. Om dezelfde reden wordt al zes jaar getalmd met het openbaar maken van doorstromingscijfers en slagingspercentages in de masterfase. Ook die cijfers kunnen aanstaande studenten wijzer maken over hun toekomstige lot. Maar bij de VSNU heeft de openbaarmaking ervan geen prioriteit – er is immers geen reden tot zorg.
Zulk paternalisme is toch niet meer van deze tijd?
Frank Steenkamp, Hoofdredacteur Keuzegids Onderwijs